Ome Ceesje
In 1913 waren er plannen om het Kamperlijntje dubbelsporig te maken en te elektrificeren. De Eerste Wereldoorlog gooide echter roet in het eten en zoals het meestal gaat, van uitstel kwam afstel. De NS ging de mogelijkheden onderzoeken om de exploitatiekosten te drukken en introduceerde het eerste benzinemotorrijtuig: de omBC 1901, in de volksmond Ome Ceesje.
De stoomtrein kostte naar verhouding erg veel geld, niet alleen vanwege het hoge brandstofverbruik, maar ook omdat zij minimaal door drie personeelsleden bemand moest zijn. Een plan om elektrische motorwagens - voorzien van accu's - te laten rijden ging vanwege allerlei technische problemen en hoge onderhoudskosten niet door, zodat men het oog liet vallen op benzinemotorrijtuigen. Dieselmotoren waren nog te onbetrouwbaar.
75 km per uur
Op 5 november 1923 kreeg de lijn Zwolle - Kampen de primeur van de ingebruikneming van het eerste benzinemotorrijtuig, de omBC 1901, spoedig gevolgd door de 1902 en 1903. De fabrikant was Linke Hofmann te Keulen. De afkorting om=oliemotorrijtuig, B=tweede klasse en C= derde klasse. De motoren waren in de kopwanden ingebouwd. De maximum snelheid bedroeg 75 km/h. De rijtuigen hadden zowel 2e als 3e klas accommodatie. In de volksmond werd het motorrijtuig Ome Ceesje genoemd, maar door de Kampenaren in het dialect Koffiemeulen (om de nogal behoorlijke herrie die de aandrijving veroorzaakte).
Oncomfortabel
De Kampenaren waren evenwel niet blij met deze primeur; zij vonden de rijtuigen oncomfortabel en onveilig. Hoe zou men met al die benzine uit de wagens moeten komen in geval van brand? Ook klaagde men over de slechte ventilatie en het gemis aan bagageruimte in deze wagens. Om dit laatste probleem op te lossen werden twee goederenwagens voorzien van doorvoerleidingen, zodat deze gekoppeld aan of tussen de motorrijtuigen dienst konden doen voor het vervoer van goederen en bagage. De motorrijtuigen konden in treinschakeling rijden, wat op de Kamper spoorlijn noodzakelijk was.
De motorwagens maakten tijdens het rijden een oorverdovend geraas. Een gedeelte van de mechanische aandrijving was direct onder de bak van de wagen geplaatst. De bovenbouw was om veiligheidsredenen geheel van staal gemaakt en werkte zo als klankbodem van het aandrijfmechanisme. Naderhand werden isolatiematerialen toegepast.
Bagageruimte
Ofschoon de reizigers op het Kamper baanvak niet tevreden waren over de motorrijtuigen, was de NS wel redelijk tevreden over de proef en besloot in 1924 een nieuwe serie bij te bestellen, de omC 1921-1930. Deze rijtuigen hadden alleen een 3e klas accommodatie. In 1929 kwam er nog een derde serie bij, de omBC 1904-1910 en deze week af ten opzichte van de eerste series doordat de motoren in het midden van de rijtuigen geplaatst waren, gescheiden door een middengang. Tevens was in het midden een bagageruimte ontworpen.
De kleur was oorspronkelijk donkergroen met créme rond de raampartijen. Vanwege de besmettelijkheid van het créme werden ze geheel donkergroen met gele driehoekige vlakken boven de frontruiten en een rode band op de kopwanden. Op 10 mei 1940 werd in het depôt Zwolle een groot aantal motorrijtuigen vernield door een zelf aangestoken brand, dit om de te voorkomen dat de Duitsers ervan gebruik zouden kunnen maken. Slechts acht stuks overleefden de oorlog. Ze werden tussen augustus 1948 en juli 1951 buiten dienst gesteld. Sommige werden daarna verbouwd en deden dienst als werkwagen of als noodwoning. Inmiddels zijn alle motorrijtuigen gesloopt en is helaas geen exemplaar bewaard gebleven.
2900-serie
Een variant op de benzinemotorrijtuigen was de dieselmechanische 2900-serie uit 1937. Technisch gezien waren ze gelijk aan de serie omBC 1904-1910 met de dieselmotoren in het midden, maar met een afwijkend uiterlijk zoals de stroomlijnneus. De serie bestond uit acht motorrijtuigen en de kleur was olijfgroen met een brede rode band boven de frontramen en onder de frontlampen. Hun inzetgebied was hoofdzakelijk de ‘Kippenlijn’ tussen Barneveld en Ede. Met dit materieel deed men in december 1938 een vergelijkingsproef met de benzinemotorrijtuigen in verband met het schudden en schommelen van deze motorrijtuigen. Deze klachten werden echter veroorzaakt door de verzakkingen van de spoorlijn in de veenachtige polder Mastenbroek en de test kreeg geen vervolg. Na de oorlog waren er nog maar drie exemplaren beschikbaar. De 2900-serie heeft nog even dienst gedaan op het Kamperlijntje vanaf 22 januari 1951 tot de zomerdienst 1951, na de afvoer van de benzinemotorrijtuigen. Ze waren echter te klein voor het steeds toenemende passagiersvervoer op het Kamperlijntje en ze werden opgevolgd door het veel grotere steeds meer beschikbare DE-3 materieel uit 1934. Helaas is van deze 2900- serie ook geen exemplaar bewaard gebleven.